Voor wie dan wel?

Mijn hoofd is chaos, dat geef ik direct toe. Het zit er tamelijk vol met nutteloze informatie, rare feitjes, geheel eigen kijken op zaken, en vooral talloze losse uiteinden. Daartussen worden voortdurend sprongen en connecties gemaakt, waar ik me wellicht niet aan zou wagen als ik er even rustig over nadacht. Maar ja, in die chaos komt het niet altijd van rustig nadenken.

Schrijven is een uitstekende oefening om rust in de tent te krijgen. Drie stappen terug en op zoek naar de coherentie. Een ideetje eruit pikken en volle aandacht daarbij. Natuurlijk worden er dan weer diverse sprongen gemaakt op de achtergrond. Anders zou het nooit een verhaal worden.

Nu wil het geval dat ik in gesprekken nogal eens op verbaasde blikken stuit, omdat een verband dat voor mij vanzelfsprekend is, de ander totaal ontgaat.
“Oh, ja, natuurlijk,” volgt dan op mijn uitleg (vaak gepaard gaande met veel overbodige handgebaren, geef ik dan ook maar gelijk toe), “Als je het zo bekijkt.” Met een beleefde glimlach die toch lijkt te suggereren dat geen enkel normaal mens het zo zou bekijken.
Aan de andere kant is daar het immer terugkerende schrijfadvies: Leg Niet Te Veel Uit. De lezer wil het zelf invullen. Vertrouw op je lezer.
U ziet mijn probleem.
Ik vind het verschrikkelijk lastig in te schatten wat alleen voor mij en wat voor een willekeurige lezer duidelijk is.

Toevalligerwijs heb ik ooit een schrijfcoach gesproken. Dat gesprek kreeg ik in ruil voor deelname aan een schrijfwedstrijd die ze organiseerde, en had dus het verhaal dat ik instuurde als eerste uitgangspunt. In dat verhaal kijkt een jong stel uit over een stad en denkt de hoofdpersoon op enig moment aan heuvels:

Ik denk aan heuvels. Als witte olifanten. En ik vraag me af wat ik in de flatgebouwen voor me zou kunnen zien. Maar ik zie niets meer dan flatgebouwen. Niets sprekends, niets poëtisch. Plekken waar mensen wonen. Mensen die kinderen zijn of kinderen hebben. Onzichtbare gezinnen achter gesloten gordijnen. Onzichtbare gezinnen in vierkanten van licht. Verborgen geluk. Verborgen problemen. Ik neem nog een slok. En gelijk nog een, mijn glas leeg. Waarom ook niet. Ik lach naar mijn glas en strek hem uit om bijgevuld te worden. Hij schenkt de fles leeg. Dan legt hij zijn hand op mijn been en knijpt zachtjes. Ik leg mijn hoofd op zijn schouder. Uiteindelijk blijft toch altijd het meeste verborgen.

De schrijfcoach vond het prachtig. Maar zij had Engels gestudeerd, dus natuurlijk herkende zíj de verwijzing direct. Ik mutterde (in goed Nederlands) mijn onzekerheid over in hoeverre mensen mij begrijpen als ik zulk soort dingen schrijf. “Natuurlijk zijn er mensen die dat niet begrijpen, of daar niets mee kunnen,” riep ze vrolijk. En daar kwam het beste schrijfadvies dat ik ooit kreeg: “Voor die mensen schreef jij dit verhaal dus niet.”

Het is stiekem een beetje mijn mantra geworden. Steeds als de angst dat mensen een verhaal niet zullen begrijpen, mij ervan dreigt te weerhouden het te plaatsen, zeg ik streng tegen mezelf: “Voor die mensen schreef jij dit verhaal dus niet.”
Nou ja, ik denk het. Ik heb het niet echt in me om hardop tegen mezelf te praten.

Maar nu heb ik verhalen ingestuurd voor publicatie in een bundel. Hartstikke leuk. Uiteraard. Tot ik het commentaar van de redacteur lees. Van een suggestie denk ik nog: het had eigenlijk wel een reden dat ik dat zo deed, waarom zie jij dat niet? Van de tweede schrik ik echt. “Maar dan heb je het niet begrepen!” gilt het door mijn hoofd. Echt overheersend. Het is voor de rest gelijk stil daar. Even. Dan begint het automatisch afweergeschut. Ze hebben het niet begrepen, ze hebben het niet begrepen, dus … voor die mensen schreef ik dit verhaal niet. Ik denk het echt heel hard. Maar. Kan dat?
Natuurlijk heb ik het verhaal niet specifiek voor de redacteur geschreven, maar voor wie dan wel, als zelfs een professioneel lezer het niet begrijpt?

Plaats een reactie